Ieder ziekenhuis maakt gebruik van hulpzaken. En of het nu gaat om implantaten, operatiemateriaal of bedden: hulpzaken moeten goed functioneren. Sommige hulpzaken vervaardigt het ziekenhuis zelf. Eerder dit jaar schreef ik al waarmee het ziekenhuis in juridische zin rekening moet houden bij het vervaardigen van hulpzaken. De meeste hulpzaken zal het ziekenhuis echter inkopen.
In een juridisch blog gaat het natuurlijk maar om een ding: wat gebeurt er als het hulpmiddel toch niet goed functioneert en de patiënt lijdt daardoor schade? Het onderbuikgevoel van veel mensen zal dan zeggen dat het ziekenhuis die schade moet vergoeden. Maar is dat ook zo?
Behandelingsovereenkomst
Volgens de wet – die niet alleen voor ziekenhuizen geldt – is dat niet vanzelfsprekend. De patiënt zal allereerst moeten aantonen dat de hulpzaak ongeschikt was voor de medische handeling waar het om ging. Maar zelfs als dat zo is, hoeft het ziekenhuis niet aansprakelijk te zijn. De tekortkoming van de hulpzaak wordt het ziekenhuis in beginsel toegerekend, tenzij dit onredelijk zou zijn. Volgens de wet moet dan gekeken worden naar de ‘inhoud en strekking van de rechtshandeling’, naar de ‘in het verkeer geldende opvattingen’ en naar ‘de overige omstandigheden van het geval’. Met ‘inhoud en strekking van de rechtshandeling’ wordt bijvoorbeeld de overeenkomst bedoeld die een opdrachtgever met een opdrachtnemer sluit. In die overeenkomst zou een beperking of uitsluiting van de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer kunnen zijn afgesproken. Dat is verboden bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst: zorgverleners mogen hun aansprakelijkheid ten opzichte van patiënten niet beperken of uitsluiten.
Met de ‘in het verkeer geldende opvattingen’ en de ‘overige omstandigheden van het geval’ bedoelde de wetgever dat iedere situatie van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld en dat daarbij rekening gehouden moet worden met de maatschappelijke opvattingen. Het onderbuikgevoel dus.
PIP-implantaten
Hoe de rechter in de praktijk met deze criteria omgaat, bleek onlangs toen het Gerechtshof oordeelde over het gebruik van PIP-implantaten door een esthetische kliniek. Van deze implantaten is inmiddels bekend dat de gel die erin zat niet geschikt was voor gebruik bij mensen. Of de implantaten die bij de betreffende mevrouw geplaatst waren ook tot de categorie ongeschikte implantaten behoorden, moet overigens nog onderzocht worden. In de periode dat de kliniek werkte met de implantaten, wist de kliniek niet dat deze ongeschikt waren en kon dat ook niet weten. De kliniek had dus geen schuld aan de lekkende implantaten.
Toch meende het Hof dat de kliniek de dans niet kon ontspringen. Een van de omstandigheden die daarbij een rol speelden, was dat de fabrikant van de implantaten failliet is. De patiënten kunnen die fabrikant dus niet meer aanspreken. Verder oordeelde het Hof dat de kliniek voor het gebruik van deze implantaten heeft gekozen en niet de patiënte. Dat zal meestal het geval zijn. Er zijn weinig patiënten die het ziekenhuis vragen om de door hen zelf uitgekozen heup of pacemaker te plaatsen. Een derde omstandigheid was dat het niet ging om een hulpzaak die door een gebrek in één exemplaar slechts een keer faalde. Dat was in een eerdere uitspraak, waarbij het ging om een pacemaker, aanleiding voor de rechter om aansprakelijkheid van het ziekenhuis af te wijzen. Dat de patiënte bewijsbaar was geïnformeerd over het risico dat de implantaten zouden kunnen lekken, deed niet ter zake. De kliniek had haar immers niet geïnformeerd over de risico’s van deze gel, omdat de kliniek ook niet met die risico’s bekend was.
De ‘in het verkeer geldende opvattingen’ worden niet uitdrukkelijk genoemd door het Hof. Wel oordeelt het Hof dat, nu het gaat om een serie ondeugdelijke hulpmiddelen waarmee de fabrikant heeft gefraudeerd door materiaal te gebruiken dat ongeschikt is voor het menselijk lichaam, het redelijk is om dat toe te rekenen aan het ziekenhuis en niet voor rekening te laten blijven van de groep patiënten die dit heeft getroffen. Toch een soort morele afweging dus.
Voorlopig oordeel
Het oordeel van het Gerechtshof in de PIP zaak is een voorlopig oordeel. Partijen mogen er nog op reageren. Als het Hof concludeert dat het falen van de implantaten aan de kliniek kan worden toegerekend, staat overigens nog niet vast dat de kliniek alle schade van de patiënte moet vergoeden. Daarvoor moet de patiënte aantonen dat zij schade lijdt en dat deze schade het gevolg is van de gel in de implantaten. Wordt dus nog vervolgd, al kunnen partijen er natuurlijk ook voor kiezen om een minnelijke regeling te treffen.
Simona Tiems, advocaat Gezondheidsrecht bij Legaltree
10-12-2014