Een van de vraagstukken die door de coronacrisis is ontstaan luidt of gemeenten gehouden zijn de vergoedingen aan (niet-)gecontracteerde aanbieders te continueren, ook in het geval de aanbieder door de beperkende maatregelen in verband met de coronacrisis de geïndiceerde ondersteuning en/of zorg feitelijk niet meer kan leveren.
Eenduidig beleid gemeenten ontbreekt
Gemeenten zijn vanaf 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet. Hierdoor zijn op gemeentelijk niveau verschillen ontstaan in de uitvoering van de voornoemde wetten. Deze verschillen zijn ook terug te vinden in de wijze waarop gemeenten momenteel de gevolgen van de coronacrisis aanpakken.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft op 25 maart 2020 om die reden een dringend beroep gedaan op gemeenten om hun aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financiële zekerheid te bieden over de periode van in elk geval 1 maart 2020 tot 1 juni 2020. Voor de extra kosten die gemeenten als gevolg hiervan maken, worden zij door het Rijk gecompenseerd. Uit de brief van 25 maart 2020 volgt een oproep aan gemeenten om in de volgende situaties aanbieders financieel te compenseren.
Innovatieve hulpverlening
Door de coronacrisis zullen niet alle aanbieders de hulpverlening kunnen uitvoeren conform de indicatie. Naar het oordeel van de VNG vraagt dit van gemeenten om ruimte en soepelheid in de verantwoording. Het voorgaande betekent dat zorgaanbieders de geïndiceerde hulpverlening, zo lang de coronamaatregelen gelden, op een innovatieve wijze flexibel moeten kunnen uitvoeren zonder dat dit gevolgen heeft voor de bekostiging van deze hulpverlening door de gemeente. Ook eventuele meerkosten die door zorgaanbieders worden gemaakt om de zorg flexibel te kunnen leveren, dienen naar het oordeel van de VNG door gemeenten te worden vergoed.
Doorbetaling
Daarnaast bestaat er een groep aanbieders die de geïndiceerde hulpverlening helemaal niet meer kan uitvoeren door de coronacrisis. Denk hierbij bijvoorbeeld aan aanbieders van vervoersvoorzieningen. Doordat de scholen zijn gesloten, zal de omvang van de ondersteuning door deze aanbieders tijdelijk enorm afwijken van de normale situatie. De VNG acht het van belang dat de contractueel overeengekomen financiering onverminderd plaatsvindt met als doel acute liquiditeitsproblemen bij aanbieders te voorkomen. Ook de aanbieders die dus feitelijk de zorg niet kunnen leveren dienen hiervoor, naar het oordeel van de VNG, wel een vergoeding te blijven ontvangen.
Maatregelen bij niet-gecontracteerde zorg
Ook de zorgaanbieders die de zorg vergoed krijgen middels een persoonsgebonden budget (pgb) dienen naar het oordeel van de VNG te worden gecompenseerd door gemeenten. Deze niet-gecontracteerde aanbieders dienen volgens de VNG in aanmerking te komen voor een extra vergoeding (via het pgb) van bijvoorbeeld meerkosten. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten extra budget storten voor budgethouders indien de situatie dat vereist.
Aanbevelingen en vervolg
Om onduidelijkheid en discussie achteraf te voorkomen, adviseren wij gemeenten en gecontracteerde zorgaanbieders specifieke afspraken over de meerkosten en/of de doorbetaling zonder dat de daadwerkelijke hulpverlening wordt geleverd schriftelijk vast te leggen in een addendum bij de overeenkomst. Indien dergelijke vergoedingen door gemeenten worden uitgekeerd aan niet-gecontracteerde zorgaanbieders, via een extra pgb, adviseren wij gemeenten dit vast te leggen in een tijdelijke (crisis)beschikking. Op deze wijze kunnen in de verhouding tussen gemeente en zorgaanbieder afspraken worden gemaakt, duidelijkheid worden gecreëerd en worden discussies, al dan niet uitmondend in juridische procedures over gewekt vertrouwen en/of de rechtmatigheid van de hulpverlening, voorkomen. Op dit moment worden bovenstaande uitgangspunten door het Rijk en de VNG verder uitgewerkt en wordt door de VNG gewerkt aan een handreiking voor gemeenten.
De brief van de VNG van 25 maart 2020 is voor gemeenten juridisch niet bindend. Gezien de financiële tekorten die binnen het sociaal domein zijn ontstaan en de eerdere terughoudendheid van het Rijk om gemeenten hierin tegemoet te komen, is het de vraag of gemeenten eerdergenoemde extra kosten, bij wijze van voorschot, willen en kunnen vergoeden. Gemeenten zijn namelijk contractueel niet gehouden tot het integraal doorbetalen van geïndiceerde hulpverlening die feitelijk niet meer door de aanbieder wordt geleverd. Wij kunnen ons daarom voorstellen dat zorgaanbieders met voldoende financiële reserves niet zonder meer, of slechts onder bepaalde voorwaarden, de geïndiceerde hulpverlening gedurende de crisismaatregelen toch bekostigd krijgen.
Naar ons oordeel vraagt ook de huidige crisissituatie om maatwerk, waarbij het primair aan de gemeenten is om in overleg met de (gecontracteerde) aanbieders afspraken te maken over de continuïteit van hulpverlening en de vergoeding die daarvoor wordt verkregen. Wij adviseren gemeenten om de uitgangspunten en procedures om meerkosten vergoed te krijgen en/of geïndiceerde hulpverlening zonder dit daadwerkelijk te leveren bekostigd te krijgen contractueel vast te leggen en de beleidsuitgangspunten daarvoor goed te overdenken. Het doel van eventuele financiële steun of overbruggingsmaatregelen en het beleid dient in dat geval, in lijn met de oproep van de VNG, gericht te zijn om acute liquiditeitsproblemen bij aanbieders te voorkomen.
Bastiaan Wallage, Wouter Koelewijn en Freek Reijmerink zijn advocaat bij Van Benthem & Keulen.