Segment 1: ‘Echte psychiatrie’
Het eerste segment is de ‘echte psychiatrie’ met de daarbij behorende acute en langdurige zorg. Het gaat in Nederland om ongeveer 250.000 patiënten die weliswaar meer dan helft van het totale ggz-budget vragen. Deze zorg gaat nu via uurtje-factuurtje. Dat geeft uiteraard veel administratie en veel beleid om de zorg af te rekenen; in de praktijk komt het neer op een groot systeem van declaratieverkeer en bureaucratie.
Jeugdbescherming en specialistische jeugdzorg
Er valt iets voor te zeggen om ook de jeugdbescherming en specialistische jeugdzorg bij dit segment onder te brengen. Ook daar is sprake van en relatief kleine groep die veel samenhangende zorgt vraagt, maar wel een grote hap uit het budget neemt. Bij deze patiëntgroep gaat het ook niet om de kiezende consument die ten grondslag ligt aan het huidige stelsel, maar om patiënten die niet altijd in staat zijn om zelf de zorg goed te organiseren en soms gewoonweg verloederen.
Prioriteren van zorg
De zorg in dit segment kan het beste een publiek karakter hebben en per regio worden georganiseerd op basis van budget. De besturing van deze zorg zal veel meer dan nu het geval is onder toezicht staan van patiëntenverenigingen, familieleden en de lokale overheid. Die kunnen helpen bij het prioriteren van de zorg. Verslavingszorg maakt integraal onderdeel uit van de zorg voor deze doelgroep. Deze zorg valt samen met of heeft tenminste een heel goede aansluiting bij materiële hulpverlening en huisvesting.
Integratie sociaal domein
De toegankelijkheid en samenhang van de zorg voor deze patiënten die samenhangende zorg behoeven, wordt met name gerealiseerd door een sterke integratie van het sociaal domein en de geestelijke gezondheidszorg. De laatste jaren is er veel positiefs tot stand gekomen voor deze groep patiënten, in het bijzonder de herstelbeweging die met de hier voorgestelde organisatie ook een sterke impuls zou kunnen krijgen.
Eenheid in financiering
Eenheid in financiering en aansturing kan de flexibiliteit die deze patiënten nodig hebben realiseren. De professionals krijgen dan ook weer de ruimte om te doen waar ze goed in zijn zonder dat een systeem of financieringsregels iedere dag voor hun voeten loopt. Een regionale organisatie met een eigen budget is zelf in staat om prioritering aan te brengen en zorginhoudelijke afwegingen voor te laten gaan op organisatorische en financieringshindernissen. Aangezien het bij deze zorg om een het grootste deel van het ggz-budget gaat zal de administratie rompslomp daadwerkelijk teruggebracht kunnen worden en dus meer geld aan de daadwerkelijke patiëntenzorg ten goede komen.
Segment 2: Specialistische ambulante behandeling
Het tweede segment betreft de specialistische ambulante behandeling. Een groot deel van de geestelijke gezondheidszorg – en ook een belangrijke factor in de groei van de ambulante geestelijke gezondheidszorg in de afgelopen twintig jaar – betreft cliënten die met enig overzicht zelf met hun verwijzer kunnen bepalen welke behandeling nodig is. Het gaat dan in principe over eindige een veelal protocollair omschreven zorg. Voor deze groep is het huidige ‘uurtje-factuurtje model’ wel goed te hanteren.
Waar het bij het eerste segment om relatief veel geld en relatief weinig cliënten gaat – grofweg 4 miljard euro voor 250.000 cliënten – gaat het in het tweede segment om veel meer cliënten – ongeveer 800.000 cliënten bij ggz-zorg bij huisartsen en poliklinische ggz-zorg – die echter per cliënt minder nodig hebben en dus minder kosten.
Wachtlijsten
En dan de wachtlijsten. Er staan nu ruim 80.000 mensen op de wachtlijst voor de geestelijke gezondheidszorg. Gezien de arbeidsmarkt is dat probleem niet op te lossen met wat extra budget. Allereerst is het belangrijk om te zorgen dat er geen acute of ernstig ontregelde mensen op de wachtlijst staan. Niet al het wachten is even erg.
In wat ik hier bepleit zal binnen het eerste segment altijd prioriteit gegeven kunnen worden aan nieuwe al of niet spoedeisende patiënten. Naar analogie van de intensive care in ziekenhuizen, waar de ziekste patiënt altijd terecht kan en een minder zieke patiënt naar een gewone afdeling gaat als dat verantwoord is.
Ook in het tweede segment is triage op basis van ernst en urgentie van belang. Als blijkt dat in dit segment teveel urgent wachtenden ontstaan – en dit zoals te verwachten niet is op te lossen met extra geld/mensen – zijn aanvullende maatregelen mogelijk zoals beperken van de behandelduur, preventie en sturing op doelmatigheid. Het ook mogelijk de verzekeringsdekking voor deze zorg te beperken, maar dat is een politieke kwestie.
Binnen dit segment is sprake – zoals dat nu ook al het geval is – van veel al of niet vrijgevestigde aanbieders van geestelijke gezondheidszorg. Niemand kan beloven dat er nooit wachttijden ontstaan, maar het is het hier omschreven voorstel wel mogelijk dat ernstige en urgente patiënten altijd meteen geholpen worden. En dat langdurige zorg mogelijk is voor de patiënten uit het eerste segment.
Moet alles wel overhoop?
Je weet wel wat je hebt, maar niet wat je krijgt, heet het in de volksmond. Op het moment wordt op velerlei manieren gewerkt aan reparatie van het systeem. Er zijn initiatieven om de regeldruk te verminderen, betere verwijsregels, wachtlijstbestrijding, ggz in de huisartsenzorg en evidence based werken door de behandelaren. Bovendien wordt er op onderdelen veel samengewerkt.
Organisatorische samenwerking is soms gewoonweg een te zwak medicijn voor de ontstane fragmentatie. Dit geldt in het bijzonder voor de patiënten die sterk van de samenhang afhankelijk zijn. Samenwerking geeft ook te veel beleidsdrukte. De professionals op de werkvloer zijn in het belang van hun patiënten altijd bereid tot samenwerking, maar het wordt nu wel moeilijk gemaakt.
Het hier omschreven voorstel leidt tenminste tot goede zorg voor de ernstig psychiatrische patiënten en tot een beheersbare geestelijke gezondheidszorg waarin prioriteiten worden bepaald door inhoudsdeskundigen, cliënten en familieleden.
Door Henrie W.J. Henselmans. Henselmans werkte lange tijd als sociaal psychiatrisch verpleegkundige en schreef in 1993 het proefschrift ‘Bemoeizorg’. Hij was afgelopen 25 jaar directeur en bestuurder in de geestelijke gezondheidszorg en schreef in 2020 ‘Bestuurskunst, besluiten en bijsturen in de zorg’.