In 2012 verstrekte de gemeente een subsidie aan Novadic-Kentron voor haar diensten, maar verplichtte de instelling daarbij om zich aan de balkenendenorm te houden (formeel destijds de WOPT-norm). Novadic-Kentron heeft sindsdien voor de rechtbank betoogd dat de Algemene wet bestuursrecht gemeenten verbiedt dit soort verplichtingen op te leggen en kreeg uiteindelijk gelijk van de Raad van State.
Aan de voorkant
De zaak leidde tot Kamervragen. Minister Plasterk werd gevraagd de wetgeving dusdanig aan te passen dat gemeenten topinkomens wel kunnen meewegen bij het afsluiten van contracten. De minister antwoordde dat hiervoor al voldoende mogelijkheden bestaan en noemde de optie om voorwaarden op te nemen die ‘aan de voorkant’ van het subsidieproces topinkomens voorkomen. De regels veranderen tijdens het spel zou niet mogen, vooraf voorwaarden opnemen wel.
Het moment waarop eisen aan inkomens gesteld worden, stond echter niet ter discussie in de rechtszaak. De Raad van State beargumenteerde dat de inkomenseis van de gemeente Eindhoven niet het doel heeft om subsidiegelden doelmatig te besteden, maar om inkomenspolitiek te bedrijven. Dat laatste is niet toegestaan en dit argument blijft overeind wanneer de verplichting aan de voorkant geïntroduceerd wordt. Het is daarom aannemelijk dat ook het voorstel van de minister niet toegestaan kan worden.
Primaire doel
De juridische discussie leidt de aandacht af van een inhoudelijke discussie: is het wel verstandig om topinkomens aan banden te leggen via de gemeentelijke inkoop? Eerder dit jaar heeft de Tweede Kamer op basis van inhoudelijke argumenten juist bepaald dat gemeenten géén eisen mogen stellen aan de bedrijfsstructuur en bedrijfsvoering van aanbieders (amendement Van ’t Wout op de Wmo 2015). De redenering hiervoor was helder: gemeenten moeten bij hun inkoop letten op hun doel: goede kwaliteit van zorg voor een goede prijs. Hoe aanbieders tot deze uitkomst komen is aan henzelf. Oftewel, gemeenten moeten aanbieders alleen beoordelen op de resultaten die zij realiseren, niet op de interne keuzes – zoals de hoogte van salarissen – die tot die resultaten leiden.
Doelmatige besteding van overheidsgelden betekent voor individuele aanbestedingen en subsidieverstrekkingen dat het primaire doel is om de beste uitvoering van een opdracht te contracteren. Alle extra eisen en criteria die een aanbestedende dienst in de procedure introduceert die daarmee geen verband houden, kunnen dat doel juist tegenwerken. Zo kan een extra criterium concurrenten in staat stellen de beste aanbieder voorbij te streven, terwijl een extra eis de beste aanbieder zelfs helemaal kan uitsluiten. Bijvoorbeeld wanneer een gemeente eist dat de balkenendenorm niet overschreven wordt, terwijl de beste aanbieder haar bestuurder(s) topinkomens betaalt.
Maatschappelijke wens
De wens om topinkomens in het publiek sociaal domein te bestrijden is begrijpelijk en wordt breed gedragen, daar gaat de discussie niet over. Het is echter de vraag of de gemeentelijke inkopen het geschikte instrument zijn om invulling aan die wens te geven. Door inkomensvoorwaarden als harde eis op te nemen, geeft een gemeente feitelijk aan dat de secundaire doelstelling (voorkomen topinkomens) belangrijker is geworden dan de primaire doelstelling (het contracten van de beste uitvoering van een opdracht). Wanneer dit een bewuste keuze is kan deze – wat betreft doelmatigheid – redelijk verantwoord worden; voldoen aan de maatschappelijke wens om topinkomens te bestrijden levert immers ook een bepaalde maatschappelijke waarde op. Vaker echter, realiseren aanbesteders zich niet dat de inkomens van bestuurders geen informatie bieden over de producten die zij aanbieden en dat het stellen van inkomenseisen dus niet bijdraagt aan het contracteren van kwalitatief goede, betaalbare zorg.
Wouter Lohmann,
onderzoeker en adviseur bij het Public Procurement Research Centre (PPRC)
een heldere belichting. Bedankt.