In de Wmcz 2018, die op 1 juli 2020 de oude Wmcz heeft vervangen, is expliciet de mogelijkheid opgenomen om de cliëntenraad te ontbinden. Dit was voorheen niet het geval. Niettemin zijn er onder de oude wet meerdere uitspraken geweest van zowel de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) als de rechter waarin de cliëntenraad is ontbonden, veelal ten gevolge van een tekortschietende samenwerking tussen cliëntenraad en bestuur.
Ultimum remedium
De wetgever meent dat voor tegenkrachten echter ruim baan moet zijn en heeft om die reden aan de door hem geregelde mogelijkheid tot ontbinding wél belangrijke voorwaarden verbonden. Het moet een ultimum remedium zijn en is daarom enkel mogelijk indien de cliëntenraad structureel tekortschiet in de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten. Daarbij dient het bestuur het voorgenomen besluit tot ontbinding van de cliëntenraad aan die cliëntenraad zelf ter instemming voor te leggen. Hierop is reeds tijdens het wetgevingstraject kritiek geuit vanuit wetenschap en praktijk.
Ook de wetgever realiseert zich dat er situaties bestaan waarin sprake is van langdurig verstoorde verhoudingen. Hoe verhoudt een dergelijke situatie zich met het noodzakelijke verzoek aan de cliëntenraad met de ontbinding in te stemmen?
Slechte relatie
Bij een voorgenomen ontbinding zal doorgaans al geruime tijd sprake van een slechte relatie tussen bestuur en cliëntenraad waaronder de belangen van de cliënten van de instelling lijden. Als men als bestuur dan geen andere uitweg meer ziet dan ontbinding, moet dit voornemen niet alleen eerst naar de cliëntenraad, die een redelijke termijn zal moeten worden geboden om te reageren, maar moet er ook nog minimaal één overlegvergadering plaatsvinden. Men is dan dus algauw weken verder.
Vervangende toestemming
Wordt geen instemming verkregen, dan kan het bestuur naar de commissie van vertrouwenslieden om vervangende toestemming te verkrijgen. Is in de medezeggenschapsregeling niet de LCvV bevoegd verklaard, dan dient een (ad hoc) commissie van vertrouwenslieden te worden ingesteld. In de praktijk komt het niet veel voor dat men bij voorbaat een commissie van vertrouwenslieden gereed heeft staan. De cliëntenraad dient ook zelf een lid voor de commissie voor te dragen. Dit zal wederom voor veel vertraging zorgen.
Verkrijgt het bestuur vervangende toestemming, dan heeft de cliëntenraad drie maanden om in beroep te gaan bij de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam. Men is dus makkelijk weken of zelfs vele maanden onderweg alvorens de ontbinding definitief kan worden. Al die tijd is er geen sprake van effectieve medezeggenschap van de cliëntenraad. Dit lijkt ons zeker niet in het belang van de cliënten wier belangen de Wmcz zou moeten dienen. Hier ligt een taak voor de wetgever.