Begin juni is een wetsvoorstel aangenomen tot wijziging van de wettelijke regeling inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst, meestal aangeduid als de WGBO. Doel van de wetswijziging is de positie van de patiënt te verduidelijken en te versterken. Daarnaast wordt de WGBO aangevuld met bepalingen over het inzagerecht in het dossier van een overleden patiënt. Het is nog niet bekend wanneer de wetswijziging in werking treedt, mogelijk op of rond 1 januari 2020.
Informatieplicht zorgverlener
Het artikel over de informatieplicht van de hulpverlener is een van de bepalingen die gaat veranderen. Aan dit artikel, dat strekt tot een weloverwogen informed consent van de patiënt met betrekking tot een voorgenomen medische verrichting, wordt toegevoegd dat de hulpverlener tijdig met de patiënt moet overleggen. Tijdens dit overleg moet de hulpverlener zich op de hoogte stellen van de situatie en de behoeften van de patiënt en de patiënt uitnodigen om vragen te stellen. De wetgever wil daarmee een onderlinge dialoog stimuleren. Dit past bij het ‘relatiemodel’ dat de laatste jaren in de spreekkamer het klassieke ‘medische model’ is gaan vervangen.
Het is duidelijk dat het in de praktijk omarmde ‘samen beslissen’ (shared decision making) hiermee is verankerd in de wet. In feite is dit niet zo’n heel grote verandering; een goed uitgevoerd informed consent verlangt reeds dat rekening wordt gehouden met de situatie, behoeften en wensen van de individuele patiënt.
Nieuwe eisen
Niettemin is van belang wat de aangepaste regeling van de hulpverlener vereist. En ook in hoeverre de verlangde handelwijze in de praktijk realiseerbaar is. Volgens de wetgever zou de hulpverlener bijvoorbeeld de ruimte en tijd moeten nemen om met de patiënt de informatie te bespreken die deze laatste via internet of andere bronnen heeft verzameld. Daarbij zou ook aandacht moeten zijn voor op die informatie gebaseerde ideeën van de patiënt, bijvoorbeeld over de risico’s van de behandeling. Dit gaat, gezien de door hulpverleners vaak gevoelde tijdsdruk, nogal ver. Tegelijkertijd is evident dat méér zal moeten worden gedaan dan het langs- lopen van een ‘afvinklijstje’. De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waardoor de regering, in overleg met branche- en patiëntenorganisaties, moet gaan bezien hoe het beoogde ‘goede gesprek’ tussen hulpverlener en patiënt daadwerkelijk kan plaatsvinden. De regering moet zo nodig ook nadere actie ondernemen.
Intussen gaan de ontwikkelingen op tuchtrechtelijk terrein ook door. In een recente uitspraak van het Centraal Tuchtcollege (14 maart 2019, Staatscourant nr. 17215, 1 april 2019) wordt bijvoorbeeld overwogen dat ‘een tendens is te zien, waarbij meer openheid en voorlichting ook over kleinere risico’s op ingrijpende gevolgen van een ziekte of behandeling wenselijk wordt geacht.’ Behalve de vorm en de inhoud, verdient dus ook de omvang van de informatieplicht aanhoudend een vinger aan de pols.