De zorgtarieven leiden tot veel dispuut, getuige een recente uitspraak van de Haagse voorzieningenrechter over tarieven in de Wlz en een drietal uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over ongecontracteerde tarieven in de Zvw. In beide gevallen ging het om de vraag in hoeverre zorgverzekeraars zelf de tarieven mogen bepalen.
Reële tarieven
In de Haagse zaak hadden zorgkantoren besloten om per 2021 Wlz-tarieven te hanteren die fors lager zijn dan de NZa-tarieven. De Haagse rechter oordeelde, met toepassing van aanbestedingsbeginselen, dat de zorgkantoren ‘reële tarieven’ moeten bieden, oftewel tarieven die gebaseerd zijn op zorgvuldig onderzoek waarbij rekening gehouden wordt met de sectorale uitvoeringswerkelijkheid. Uitgangspunt daarbij is de kostprijs van een ‘redelijk efficiënt functionerende aanbieder’ waarbij nog voldoende kwaliteit van zorg geleverd kan worden, aldus de rechter. De bewijslast rust daarbij op de zorgkantoren. De zorgkantoren konden in dit geval niet aantonen dat de gehanteerde tarieven reëel waren en dus ging het inkoopbeleid de prullenbak in.
Verschil Wlz en Zvw
Of zorgbreed de verplichting bestaat reële tarieven aan te bieden, staat daarmee overigens niet vast. Bekend is dat in de Zvw-sector veel weerstand bestaat tegen de jaarlijks dalende tarieven. Ook dán gaat het vaak om tarieven die aanzienlijk lager liggen dan de NZa-tarieven en ontbreekt een onderbouwing. Een belangrijk verschil met de Wlz is echter dat de aanbestedingsbeginselen in de Zvw niet (zondermeer) van toepassing zijn. Uit de zogeheten schakeljurisprudentie volgt wel dat zorgverzekeraars een zorgplicht hebben ten opzichte van zorgaanbieders. De invulling daarvan zou zeer wel tot de conclusie kunnen leiden dat zorgverzekeraars, net als zorgkantoren, de verplichting hebben reële tarieven aan te bieden.
Tarieven voor ongecontracteerde zorg
De mogelijkheid van zorgverzekeraars om tarieven naar eigen inzicht te kunnen vaststellen, is door het Hof Arnhem-Leeuwarden in een geheel ander opzicht begrensd, namelijk voor zover het gaat om tarieven voor ongecontracteerde zorg. Het Hof oordeelde dat het hanteren van een generiek kortingspercentage op deze tarieven niet in overeenstemming is met de wet. Het Hof suggereerde een vergoedingssystematiek per soort en per omvang van de ondergane zorg. De regierol wordt hier niet begrensd door wat nog reële tarieven zijn voor de ‘redelijk efficiënt functionerende aanbieder’, maar door de mate waarin de ‘gemiddelde zorggebruiker’ (de patiënt dus) geacht kan worden bij te dragen in de kosten van de zorg (zonder de zorg als zodanig onbereikbaar te maken).
De uitspraken laten zien dat het perspectief van de zorgaanbieder en de zorggebruiker nogal eens uit het oog wordt verloren en de rechter dan corrigerend moet optreden. Is de regie over de tarieven dan wel in de juiste handen?
Ook bij tariefregulering van overheidswege wordt de rechter ingeschakeld. Het maakt niet zoveel uit waar je de regie legt, geprocedeerd wordt er toch wel.