Dit komt mede door het bijzondere karakter van de uitvaartbranche en het gegeven dat het verkochte uitvaartbedrijf eigendom was van een vereniging: de Koninklijke Vereniging voor Facultatieve Crematie. Door dat laatste was het concern in kwestie typisch een onderdeel van de sociale economie, een sector die economische activiteiten omvat die worden uitgeoefend door ondernemingen in de rechtsvorm van coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of vereniging. De ethiek van de sociale economie stoelt op principes als het nastreven van sociale doelstellingen, democratische besluitvorming, solidariteit en verantwoordelijkheid, maatschappelijke inbedding, transparantie, en aanwending van winst ten gunste van de leden of het algemeen belang.
Gemeenschappelijke wortels
De uitvaartverzekering heeft gemeenschappelijke wortels met de zorgverzekering. In de negentiende eeuw kon een gezin financieel te gronde gaan als er opeens voor een van de leden kostbare medische zorg nodig was. Zo ook kon het plotselinge overlijden van een jonge kostwinner, toch al rampzalig, de zorgen vergroten als er geen geld was voor een behoorlijke begrafenis. De ziekenfondsverzekering en de uitvaartverzekering zijn er gekomen om voor deze vergelijkbare grote financiële risico’s voor mensen met een laag inkomen een oplossing te bieden. Aan beide liggen sterk sociale motieven ten grondslag, onder het motto: ‘draagt elkanders lasten’.
Cremeren in plaats van begraven
De reeds in 1874 opgerichte Vereeniging tot invoering der Lijkenverbranding ijverde decennialang voor de mogelijkheid in Nederland te kunnen kiezen voor crematie in plaats van begraven. Uiteindelijk slaagde dit streven volledig en in 1974 kreeg zij, inmiddels Vereniging voor Facultatieve Crematie geheten, het predicaat ‘Koninklijk’ vanwege de belangrijke rol die zij gespeeld had bij de acceptatie van cremeren in Nederland. De vereniging was in de twintigste eeuw aan haar leden uitvaartverzekeringen gaan aanbieden en kon als verzekerde dienst, dan wel als betaalde dienst op grote schaal begrafenissen en crematies aanbieden, de laatste via eigen crematoria.
Over naar een bv
De uitvaartdienstverlening heeft de afgelopen decennia een grote vlucht genomen. De wensen van mensen diversifieerden en de technologie innoveerde. De ‘Facultatieve’ bouwde crematoria, nam begraafplaatsen in beheer, maar ging zich ook toeleggen op crematietechnologie ten behoeve van andere dienstverleners. In 1990 werd besloten de bedrijfsactiviteiten onder te brengen in een bv waarvan de Vereniging alle aandelen behield. Het bedrijf deed het goed zowel wat betreft de ontwikkeling van producten als wat betreft dienstverlening.
De directeuren van de bv kregen vorstelijk betaald, maar er kwam een moment dat dat niet langer genoeg voor hen was. Zij wilden de totale zeggenschap over het bedrijf en wilden het losmaken van het sociale concern waarvan het deel uitmaakte. Zij namen daarmee afstand van hun kerntaak: dienstbaar zijn aan de sociale opdracht die de Vereniging voor haar leden en de maatschappij vervulde.
Deal past niet in de sociale economie
Het is onbegrijpelijk dat het bestuur van de Vereniging het streven van de directeuren om het bedrijf aan de Vereniging te onttrekken, niet onmiddellijk heeft geblokkeerd, en – zo zeggen bestuursleden nu – juist heeft aangewakkerd. Het bestuur heeft zich laten leiden door zijn adviseur die tevens directeur van het bedrijf van de Vereniging was, en diens belang. De democratische legitimatie moest komen van een ledenraad bestaande uit slechts vijf personen. Nadat het bedrijf voor een fancy price in handen van de directeuren was gekomen, is ook het resterende vermogen nagenoeg geheel onttrokken aan de invloed van de Vereniging. Dat is overgedragen aan een goede-doelenstichting die sindsdien door enkele bij de transactie betrokkenen wordt bestuurd.
In korte tijd is de bijna 150 jaar oude eerbiedwaardige Koninklijke Vereniging, groot geworden door de guldens en kwartjes die vele tienduizenden in de loop der tijd hebben bijgedragen, financieel en economisch onttakeld door toedoen van een kleine groep. Persoonlijk winststreven van enkelen kwam in de plaats van winststreven ten gunste van de collectiviteit. Dat past niet in de sociale economie.
Lessen te leren
Uit de zaak van de Facultatieve zijn ook voor de zorgverzekering en de gezondheidszorg lessen (ten overvloede) te leren. Mensen aan wie binnen deze sectoren functies en macht zijn toebedeeld, mogen nooit uit het oog verliezen dat de macht hun is gegeven met het oog op de maatschappelijke doelstellingen van de instellingen die zij dienen. Eigen belangen moeten daaraan ondergeschikt zijn. Integer handelen van bestuurders en toezichthouders begint met het volste besef van dit uitgangspunt. Zij moeten elkaar daarop voortdurend aanspreken.
Geert Jan Hamilton is oud-voorzitter van de Association Internationale de la Mutualité (AIM) en griffier van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Hij schrijft deze column op persoonlijke titel.