De elektronische overdracht maakt gebruik van zorginformatiebouwstenen (ZIB’s), de Nictiz-standaard om uniformiteit in het registreren en communiceren van dossiergegevens mogelijk te maken. Voorbeelden van deze ZIB’s zijn Patiënt, Zorgverlener, Woonomgeving, Huid, Mobiliteit en Bloeddruk, in totaal al 100 verschillende bouwstenen. In het kader van MedMij worden dezelfde ZIB’s gebruikt om gegevens te delen met de persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) van de burger.
eOverdracht en MedMij zijn goede eerste stappen om de muren in de zorg af te breken, maar helaas onvoldoende voor echte samenwerking in de keten. Beide standaarden faciliteren het delen van gegevens tussen systemen, niet het uitvoeren van een proces in het zorgnetwerk. De informatie is gestructureerd zodat de ontvangende partij die geautomatiseerd kan verwerken, maar verder is het de digitale variant van een postduif.
Wat is dan nog niet mogelijk? Bijvoorbeeld dat een ziekenhuis en een verpleeghuis samenwerken in een transmuraal zorgpad CVA waarin de neuroloog van het ziekenhuis en de revalidatiearts van het verpleeghuis samenwerken in één organisatieoverstijgend team. Of dat een zorgorganisatie samen met de cliënt een behandelplan opstelt met acties voor de professional en eHealth-modules voor de cliënt. Om dat mogelijk te maken is een gemeenschappelijke omgeving met intelligente workflow nodig, dat gaat veel verder dan het uitwisselen van data in een vast formaat. De naam van een dergelijke applicatie: keteninformatiesysteem.
In een keteninformatiesysteem (KIS) werken zorgaanbieders en cliënten samen in één omgeving. Elke zorgaanbieder heeft een eigen werkruimte en kan zorgverleners, ook van andere organisaties, autoriseren voor bepaalde gegevens. Welke gegevens zijn dat dan? Dat deel van het cliëntdossier dat nodig is in de samenwerking tussen zorgaanbieders en cliënten. Ik denk dan aan een adresboek met zorgverleners, een agenda met afspraken en een samenvatting van het plan. Ook moet het mogelijk zijn om laagdrempelig te chatten en samen te werken in documenten. Alle andere gegevens blijven bestaan in de ECD’s van de betrokken zorgaanbieders.
Het samenwerken in een KIS gaat veel verder dan het delen van data tussen ECD’s en heeft met name de nadruk op communicatie. Toch zijn de zorg¬informatie¬bouwstenen ook voor een KIS nuttig, het KIS vervangt immers niet het ECD of EPD die de zorgaanbieders al in gebruik hebben. De ZIB’s houden dus een functie om op een gestandaardiseerde wijze gegevens te delen tussen het KIS en de ECD’s.
Wordt het daarmee eenvoudiger? Ik verwacht van niet. Het systeemlandschap van de toekomst zal eerder complexer dan eenvoudiger worden. ECD’s worden aangevuld met gespecialiseerde keten¬informatie¬systemen voor transmurale zorg. Cliënten hebben een cliëntportaal, een PGO én gespecialiseerde eHealth-apps. Professionals werken binnen hun organisatie in een ECD én over organisaties heen in een KIS.
In dit nieuwe systeemlandschap werken veel professionals in meer dan één professionele omgeving, de term die VGN en Actiz gebruiken voor de “digitale werkplek waar onder andere ruimte is om gegevens over de zorg voor de cliënt vast te leggen en waar ook ruimte is voor professionele richtlijnen en werkprotocollen van de zorgorganisatie”. Volgens VGN en Actiz moet een professionele omgeving voldoen aan vijf basisprincipes: eenvoudig, slim, professioneel, open en interoperabel. Over interoperabel schrijven ze dat het ontwerp stoelt op “losjes gekoppelde systemen gebaseerd op (internationale) standaarden: ieder heeft haar of zijn eigen systeem, maar wel op basis van dezelfde taal (…) en met de mogelijkheid van uitwisselen van die gegevens die je met een andere professional, zoals een arts, wil of moet delen”. Daar zou ik aan willen toevoegen dat alleen het uitwisselen van gegevens niet voldoende is. Als de samenwerking echt intensief is, dan is naast de professionele omgeving ook een keteninformatiesysteem nodig.
Freek Erens, productmanager en directeur bij Adapcare