Met de focus op passende zorg, rijzen vragen over bewezen effectiviteit van geneesmiddelen en behandelingen. Die vragen beantwoorden is ingewikkeld, maar wordt nog moeilijker met een publieke opinie die weinig ruimte voor twijfel laat. Dat merken Sarah Kleijnen en Wim Goettsch van Zorginstituut Nederland.
Vorige maand waren ze beiden betrokken
Wat m.i. van belang is, is dat iedereen zich houdt aan wat haar/zijn opdracht is. Als het ZIN spreekt over de SW&P (haar opdracht), dan dient het ZIN zich wel te houden aan de definitie er van, zoals men die zelf heeft gedefinieerd en zoals dit voor haar is gedefinieerd in o.a. jurisprudentie.
SW&P wordt niet enkel bepaald door RCT’s (stand van wetenschap, waaraan het grootste deel van het basis verzekerd pakket NIET voldoet), maar b.v. ook door de beroepsgroep/ALV’s van beroepsverenigingen zelf (stand van praktijk). Op verschillende momenten gaat het ZIN daaraan voorbij (b.v. haar initiële advies over MSR bij PCS, lijnrecht tegen alle bestaande beroepsrichtlijnen van revalidatieartsen, huisartsen en neurologen in).
Verder van belang dat in b.v. het advies over MSR door het ZIN geen uitspraken worden gedaan over ‘stepped care’ voor af aan indicatiestellingen: hier heeft het ZIN echt helemaal niks over te vertellen. De beroepsgroep van (revalidatie)artsen bepaalt voor 100% hoe men tot een indicatiestelling komt. Dus voor ZIN geldt ook: ‘schoenmaker hou je bij je leest’. Niet onrechtmatig steeds meer terrein van de beroepsgroep afsnoepen. ZIN heeft een maatschappelijke taak om haar bevoegdheden zeer zuiver uit te voeren; ZIN wordt namelijk vertrouwd door de beroepsgroep dat ze dit zal doen en dat vertrouwen mag niet beschaamd worden.