Gemeenten mogen doorgaan met resultaatgericht indiceren, mits ze controleren of de geleverde zorg kwalitatief voldoet. Minister Hugo de Jonge van VWS gaat daarvoor de Wmo 2015 aanpassen.
Resultaatgericht indiceren geeft burgers onvoldoende rechtszekerheid.
In gemeente den Haag wordt het resultaat gecontroleerd in een driegesprek tussen bewoner, aanbieder en gemeente. Dit doen zij door middel van de GAS-methodiek. Bij de vraaggerichte ondersteuning die in gemeente Den Haag wordt geboden, geldt het resultaat als uitgangspunt van de maatwerk arrangementen (MWA). De gemeente bepaalt de resultaatgebieden, de bijbehorende intensiteiten, de te behalen resultaten en wat de burger van de ondersteuning kan verwachten. Aanbieder en burger stellen gezamenlijk het ondersteuningsplan op en aan het einde van de indicatie wordt in een driegesprek tussen gemeente, aanbieder en burger met behulp van de GAS-methodiek bepaald of het vooraf vastgestelde doel ook is behaald.
Sinds 2018 werkt Den Haag met de GAS-methodiek en deze methodiek is in nauwe samenwerking met Mediquest en de aanbieders ingevoerd. Binnen 5 resultaatgebieden (o.a. sociaal en persoonlijk functioneren en financiën) zijn in totaal 51 resultaten gedefinieerd (bijv: ‘Heeft een gezond dag- en nachtritme’ of ‘Er worden geen nieuwe schulden gemaakt’). Over de huishoudelijke hulp (resultaatgebied ‘Voeren van een huishouden’) is afgesproken dat een GAS score alleen gemeten hoeft te worden bij cliënten die resultaten hebben met een ontwikkeldoel. Aanbieders geven aan dat de GAS-gesprekken zinvolle gesprekken zijn die over de inhoud gaan, waardoor er meer passende indicaties worden afgegeven. Ook is er minder gesteggel over welke resultaten behaald moeten worden. Met behulp van deze meting kan de gemeente resultaatrealisatie binnen de MWA monitoren en sturen.
@Mediquest — U trekt het wel erg breed, door de schuldhulpverlening er ook in te betrekken. Ik kan me vergissen, maar volgens mij gaat dit artikel (voornamelijk) over huishoudelijke hulp.
En dan vraag ik me af of uw resultaatassessment — alhoewel die wel op zijn plaats zou zijn voor schuldhulpverlening — niet een beetje te arbeidsintensief en derhalve duur is. Er zijn in ieder geval economischere methoden voor.
Dit verhaal maakt duidelijk dat men op (die afdeling van) het minVWS nog steeds niet goed begrijpt hoe het nou zit met structuur- en procesindicatoren (SEP~) enerzijds en uitkomstindicatoren anderzijds. Terwijl het zo simpel is.
In dit geval zijn frequentie x activiteit nog steeds SEP-indicatoren. Een (heel goede) uitkomstindicator zou zijn hoe tevreden de zorgconsument is over de geleverde zorg, in dit geval de thuiszorg. En die zou je dan ook moeten meten en gebruiken, de consumenttevredenheid.
En dan nog hangt de kwaliteit af van degene die de hulp / zorg in kader van WMO biedt. Is een bandbreedte niet ook hanteerbaar? Want de ene hulpverlener doet misschien in 1 uur wat een ander in een 1/2 uur of 1 1/2 uur doet. En wat als voor bijvoorbeeld het stofzuigen te weinig is ‘ingepland’ volgens de indicator?
En wat met het eigen beleid en de beleidsvrijheid van gemeenten wanneer ze alles van Utrecht moeten overnemen?
Dit is een fraai voorbeeld van zoeken naar een meetbare outcome-indicator (schoon huis) terwijl de ‘klassieken’ zich gemakshalve willen beperken tot wat makkelijk meetbaar is: aantal uren schoonmaken.
Maar omdat díe inputindicator onvoldoende garantie geeft op de relevante uitkomst, moet je een indicator vinden die wel iets zegt over de gewenste uitkomst.