De nieuwe bekostiging van de wijkverpleging met cliëntprofielen en het ‘draagkracht-draaglast’-model wordt een drama, waarschuwt Jos de Blok van Buurtzorg Nederland. “Als het doorgaat, gaat de wijkverpleging daar nog heel lang last van hebben.”
De nieuwe bekostiging van de wijkverpleging
Het valt op dat in dit artikel elke nuance weg valt en dat statement gemaakt worden die blijk geven van een behoorlijk oppervlakkig beeld van hetgeen met de clientprofielen is bedoeld. Wat ik sterk vind aan de benadering van de NZA is dat ze het lef heeft gehad de basis van de nieuwe financiering te zoeken in de inhoud van het werk van de wijkverpleegkundige. En dat juist deze professionals hebben aangegeven dat niet een diagnose of classificatie de basis moet zijn van handelen en resultaat, maar een goede analyse. En juist in de praktijk zien de wijkverpleegkundigen dat hun interventies vooral gestoeld zijn op de analyse wat de klant aan krachtkracht en aan draaglast kan opbrengen. Want dat bepaalt wat we interventie moet zijn en wie de interventie kan uitvoeren. En natuurlijk is het zo dat het clientprofiel niet statisch kan zijn. In het profiel kan zeker aan aandacht zijn voor ontwikkeling en vooruitgang. En dat is nju juist wat verder dient uitgewerkt te worden. Maar het kind weggooien met het badwater met de mededeling dat het oude goed genoeg is, lijkt me eerder een statement van belang dan een stimulering van een duurzame wijkverpleging te zijn
Ik weet niet of de gedachte om te werken met cliëntprofielen het probleem is. En zeker is het positief te noemen dat de NZA als basis voor de financiering het werk van de wijkverpleegkundige kiest. Echter, als ik de onderzoeken lees die vooraf zijn gegaan aan de zorgprofielen, dan kom ik daarin een weeffout tegen. Een weeffout die er toe leidt dat de voorspelkracht dusdanig laag is en blijft (en ook zal blijven als je blijft doorgaan met op dezelfde manier te redeneren), dat de huidige cliëntprofielen gewoon niet goed genoeg zijn. Dit toch invoeren leidt tot frustratie die vermeden zou kunnen/moeten worden. De reactie van Jos de Blok is nog maar een begin vermoed ik.
Uiteraard licht ik indien gewenst graag toe waar de weeffout zit.
Het bijhouden van uren zorg per patiënt, mag verwacht worden voor interne roostering van de zorgverleners en moet (ook achteraf) kunnen worden opgevraagd door wijkverpleegkundige/indicatiesteller, patiënt, huisarts, mantelzorgers, etc. om te bepalen of de patiënt passende zorg krijgt / heeft gekregen.
Als het goed is voeren wijkverpleegkundige/indicatiestellers het verpleegkundig proces uit, waardoor ze als de situatie er om vraagt zoals bij een diagnose van progressieve verslechtering, de indicatie vaak dienen te evalueren en bij te stellen. Op dat moment kan ook het cliënt/patiëntprofiel worden aangepast. Het lijkt daarom onlogisch om direct incontinentie te hanteren als dit nog niet het geval is, maar je dit binnenkort verwacht.
Waarom zou Omaha niet de basis kunnen zijn van het vaststellen van het patiëntprofiel? Het verpleegkundig proces moet immers ook bij Omaha worden toegepast.
Met het programma Omaha, registreren wijkverpleegkundigen de interventies die ze bij specifieke problemen doen en houden ze bij wat de uitkomsten zijn van de interventies. Dit kan ook de inzet van een ergotherapeut zijn of advies vragen aan de huisarts. Het verpleegkundig proces schrijft voor dat de interventies en uitkomsten in bijstellingen van hun indicaties moet worden bijgehouden. Met de uitkomsten van de interventies leiden ze af wat het beste werkt en krijgt de klant passende zorg met de mogelijkheid om een op feiten gebaseerde kwaliteitsstandaard vast te stellen. Als dit vervolgens in een patiëntprofiel past, dan prima.
Het probleem wat los staat van het profiel is dat niet alle wijkverpleegkundigen het wijkverpleegkundig proces uitvoeren om de zorg te monitoren waarvan zij vinden dat deze door mantelzorgers wordt geboden, terwijl juist mantelzorgers meestal geen ervaring hebben in situaties die optreden bij een door de huisarts gediagnosticeerde progressieve verslechtering.
Je zou verwachten dat juist zorg door mantelzorgers extra wordt gemonitord. Het budget ervoor is aanwezig vanwege deze mantelzorg.
Bij progressieve verslechtering moet overbelasting van de mantelzorger in de gaten worden gehouden, voor zowel de gezondheid van de patiënt als de gezondheid van de mantelzorger.
Bovendien mag een mantelzorger verwachten dat de indicatiesteller overbelasting meldt aan de huisarts van de patiënt en/of van de mantelzorger. Bijvoorbeeld als er meer mantelzorg nodig is dan wat een verzorger in loondienst mag uitvoeren. De huisarts kan aan de mantelzorger vragen of hij/zij tijdens de indicatie en bijstellingen onder druk is/wordt gezet om mantelzorg te bieden.
Uit het onderzoek ten behoeve van cliëntprofielen is gebleken dat Omaha-informatie geen of nauwelijks voorspellende kracht heeft. Op basis van de Omaha-informatie is dus geen bruikbare indeling in cliëntprofielen tbv financiering vast te stellen, zo is gebleken. Of je moet kiezen voor heel veel verschillende profielen (honderden). Voor financiering wil men het aantal beperkt houden (10). Dat je zoveel verschillende profielen krijgt is omdat men veel te veel door de bril van de ziekte/beperking kijkt. Het kan echt anders en simpeler, maar dan juist niet met Omaha. Dat heeft een ander doel.
Elk initiatief om de Zorgkloof te verkleinen moeten we met z’n allen aangrijpen om samen verder te komen. Waar deze discussie en dit artikel zich nu beperkt tot een andere bekostigingssystematiek, zijn we het aan onze ouderen, medewerkers en onszelf verplicht om deze uitdaging in een groter perspectief te plaatsen. De cruciale vraag is of wij bereid en in staat zijn om het marktwerkingsprincipe in het speelveld tussen zorgpartners (aanbieders en verzekeraars) op te geven?!
Ik heb de onderzoeken die voorafgaan aan de keuze voor cliëntprofielen in de wijkverpleging gelezen (heel zorgvuldig). En ik kreeg de indruk dat ook de onderzoekers zich afvragen of de gekozen weg van de cliëntprofielen wel de juiste is. Maar de keus leek al gemaakt. De hoogste voorspelkracht die men heeft kunnen bereiken met de gekozen weg is 21% (van de 100%). Persoonlijk lijkt me dat erg weinig. 79% van de profielen passen dus niet op de werkelijke situatie van de cliënt. Ik voorzie zeer veel frustratie.
Iets meer nuance in dit artikel zou wel op zijn plaats zijn. De bedoeling is af te komen van een tijd gerelateerde bekostiging, die we nu nog steeds hebben en in zichzelf een productieprikkel in zich heeft. Er liggen inmiddels vele rapporten op tafel over hoe je dit kunt doen, opgesteld na een vijftien jaar durende zoektocht en heel wat congressen en discussies met vele betrokkenen. Een indeling naar zwaarte van de zorg is tot nu toe het beste – of minst slechte – wat we hebben kunnen bereiken. Het kan zijn dat dat niet voor elke organisatie-werkwijze (bijvoorbeeld van die van Buurtzorg) passend is. Maar de poging in dit artikel om dit nieuwe voorstel belachelijk te maken past niet. Er zijn veel organisaties die actief hebben meegedaan in de ontwikkeling en veel verpleegkundigen die achter deze vernieuwing van de bekostiging staan. Laten we de komende jaren waarin we gaandeweg gaan leren, gebruiken om te zorgen dat er geen onverantwoorde effecten optreden.
PS de administratieve belasting neemt niet toe omdat een andere registratie hier tegenover wegvalt.
Ik voel hier weer een nodeloze administratieve exercitie aankomen. Vertrouw toch op de professionaliteit van de wijkverpleegkundige! Geef die richtlijnen in professionale termen i.p.v. in academische termen en laat het een “licht” systeem zijn i.p.v. burocratisch. Je vraagt je af of beleidsmakers wel eens in de wijk mee zijn gegaan om te zien hoe het werkelijk gaat. Ik heb als bestuurder dat zeer regelmatig gedaan en dan zou je dit soort dingen niet verzinnen.
Een punt dat volgens mij niet wordt opgelost is het Zvw / WLZ thema. Bij verslechtering van de situatie komt er de discussie over overgang naar de WLZ waar de familie zich vaak tegen verzet. Met als gevolg dat de thuiszorgorganisatie een eigenlijk te zware zorg moet leveren voor de tijd die men er vanuit de Zvw voor krijgt.